80% ACCURATE
De eerste mededeling over een beroepsjournalist dateert uit de laatste eeuw voor Christus ten tijde van het Romeinse Rijk. Zijn naam was Chrestus en hij stuurde in beperkte kring nieuwsbladen rond volgeschreven met berichten over belangrijke senaatsbesluiten en vooral sensationele geruchten. Nieuwtjes die niemand zou durven vertellen, schreef de wijsgeer Cicero in een reactie aan een vriend in Rome, die hem Chrestus' proefnummer had opgestuurd. Chrestus kon zich het schrijven over geruchten veroorloven. Hij was een vrijgeboren burger in een tijd dat verslaggevers werden gekocht op de slavenmarkt. Chrestus was een onafhankelijke journalist die zijn nieuwsblad zelf uitgaf.
Op internet wemelt het van de onafhankelijke journalisten die zelf een krantje uitgeven. Nou ja, 'journalisten'. Onder de eerste lichting internetjournalisten bevinden zich relatief veel amateurs wiens hobby uit de hand is gelopen. Internet stelt hen daartoe vrij eenvoudig in staat. Geen enkele andere technologische innovatie - van de drukpers tot de telegraaf - heeft de drempel van distributie zo verlaagd als internet. Deze makers van digitale eenmanskranten hebben wisselend succes. Sommigen hebben duizenden lezers, anderen slechts tientallen. Sommigen kunnen van hun krantje rondkomen, velen leveren er op in. Tesamen bedienen zij echter een massapubliek en vormen naar mijn mening het hart van de internetjournalistiek. Verscheidene kranten in binnen- en buitenland mogen dan groots opgezette websites beheren, maar van internetjournalistiek is nauwelijks sprake: de website is in de meeste gevallen een exacte kopie (of een selectie) van het nieuws dat diezelfde dag in de papieren krant staat - ook wel bekend als shovelware.
De digitale eenmanskrant is een voorbode van de decollectivisering van de journalistiek. Voorheen maakte de voortschrijding van de techniek een schaalvergroting mogelijk in de openbare communicatie. De nieuwste technologie is echter van een andere orde. Diensten, zoals de internetjournalistiek, vertonen een ander communicatiepatroon. Internetgebruikers raadplegen een website in plaats van die te ontvangen. De lezer heeft meer controle over de distributie en het gebruik van het nieuws. In de openbare communicatie kunnen daardoor nieuwe taakverdelingen tussen producent en consument ontstaan. De journalist, zo voorspelt communicatiewetenschapper Jo Bardoel, zal meer een informatie-intermediair worden, een 'mentale makelaar': iemand die regie voert in plaats van selecteert, iemand die boodschappen verbindt tot zinvolle combinaties.
Maar dat zijn eigenlijk abstracte praatjes die thuishoren op congressen. Congressen die gehouden worden voor de klassieke journalist die zenuwachtig is geworden van het succes dat een eenling als Matt Drudge via internet weet te behalen. Wat gaat er veranderen voor de dagbladjournalist? Voor de televisie- en radiojournalist? Hoe zal hij zijn werkzaamheden moeten aanpassen om bij te blijven? Aan de veranderende wensen te voldoen van het publiek? Wat zijn de nieuwe spelregels?
De huidige lichting internetjournalisten hoeft zich niet aan te passen. Deze pioniers groeien als het ware op met het nieuwe medium, de nieuwe technologie, de nieuwe taakverdelingen tussen journalist en lezer. Veel van hen hebben niet eens een journalistieke opleiding gevolgd en leren het vak gaandeweg - op internet. Ze spreken de taal die een online publiek gewend is, veelal informeler, en presenteren hun nieuws op een wijze die bij het medium past.
Internetjournalistiek plaatst zich als elektronische informatiedienst tussen de bekende communicatievormen massacommunicatie en interpersoonlijke communicatie. Zij combineert eigenschappen van beide. Net als bij massacommunicatie wordt er van technologie gebruik gemaakt en met interpersoonlijke communicatie deelt zij de mogelijkheid tot wederzijds direct contact tussen zender en ontvanger. De internetjournalistiek vult daarmee een media-hiaat in, een communicatiegebied dat nog niet door andere media wordt bestreken.
De coleur locale waarin de produktie en consumptie van nieuws op internet plaats vindt, laat zich ruwweg omschrijven door drie trefwoorden: immediacy, interactivity en intimacy. Onmiddellijk, omdat een journalist luttele seconden nadat hij de laatste punt heeft gezet een artikel online kan plaatsen of verzenden met behulp van dezelfde computer waarop hij het artikel maakte. Er is nauwelijks sprake van een vertraging en daarom spreekt men van real-time. Interactief, omdat er online sprake kan zijn van een wisseling van rollen tussen journalist en lezer (in de praktijk komt dit doorgaans neer op discussies en chats). En intiem, omdat het medium van zichzelf heel persoonlijk is. Waar de krant een meneer is die intelligente analyses geeft, daar is een website of een nieuwsbrief eerder een goede kennis wiens smaak bevalt.
Met name in nieuwsbrieven hangt dikwijls een jij&ik-sfeer, vergelijkbaar met een persoonlijke brief. Francisco van Jole bijvoorbeeld die zijn lezers mededeelt dat er een verkorte editie van de Daily Planet verschijnt omdat hij last van RSI heeft en vervolgens bedolven wordt onder mailtjes van bezorgde lezers met tips hoe hij dat voortaan kan voorkomen. Of Lynn Siprelle van de siteguide That's Useful, This Is Cool die haar lezers bedankt voor alle naamsuggesties die zij heeft ontvangen voor haar pasgeboren dochter. En wat voor de eenmansuitgaven geldt, gaat ook op voor grote nieuwssites als die van CNN. Elke dag tref je een verse poll aan waarin CNN jou om je mening vraagt. Je uitnodigt deel te nemen aan een discussie. Nieuws op maat aanbiedt afgestemd op jouw wensen. Op internet wordt de lezer aangesproken vanuit een zekere gelijkwaardigheid. De lezer heeft immers toegang tot dezelfde bronnen als de journalist. Ook hij staat in de rij te wachten om het rapport van Kenneth Star te kunnen downloaden. De lezer heeft sowieso veel macht. Zijn aandacht, in tegenstelling tot het aantal nieuwssites, is namelijk schaars. Hij kan in een handomdraai een nieuwsbrief opzeggen, of een bookmark verwijderen. De journalist zal daarom voortdurend op zijn tenen moeten lopen. Elke keer weer scoren om de aandacht van de lezer, die nog sneller surft dan dat hij zapt, vast zien te houden.
De snelheid van het medium biedt de journalist een ongekende flexibiliteit maar confronteert hem tegelijkertijd met een permanente deadline. En hierin schuilt een gevaar. Matt Drudge aarzelde geen moment toen hij het nieuws vernam dat Newsweek een primeur over een wellustige stagiaire op het Witte Huis op het laatste moment niet besloot te publiceren. De redactie van Newsweek was niet zeker van zijn zaak en wilde feiten verder gecheckt zien. Dat vond Drudge niet nodig. Hij vond het belangrijker er als eerste over te schrijven. En hij wist dat hij de eerste zou zijn, omdat hij via internet verschijnt. Drudge's actie is een voorlopige climax van de rat race die het brengen van nieuws is geworden. Deze trend is ingezet door de komst van 24-uurs nieuwszenders en is door internet nog eens in een hogere versnelling gezet. Maar net als in een auto waarbij je na een bepaalde snelheid nauwelijks geen controle meer hebt over het stuur, zo laten verslaggevers als Drudge veel steken vallen. De toon is subjectief, de bronnen miniem, en de feiten nagenoeg ongecheckt. Maar daar is Drudge, die over zichzelf zegt dat hij '80% accurate' is in zijn berichtgeving, een roddeljournalist voor.
Het probleem is echter dat de serieuze journalistiek niet om deze onderstroom op internet heen kan. Een gerucht met veel nieuwswaarde dat op internet circuleert, valt op een gegeven moment niet meer te negeren. En het is ironisch genoeg in de meeste gevallen aan de serieuze journalistiek om de canards te ontzenuwen of om de de feiten grondig te checken.
De rollen kunnen ook omgedraaid zijn. Een goed voorbeeld is Ourfirsttime.com. Twee tieners zouden elkaar live via internet ontmaagden, zo werd aangekondigd in een openbare nieuwsgroep. De traditionele pers, met Reuters voorop, greep het bericht aan om de kolommen te vullen - het was hartje komkommertijd. De site bleek echter een hoax te zijn, bedoeld om publiciteit te genereren voor een seks-site. Het waren internetjournalisten, waaronder Francisco van Jole, die voldoende ervaring met internet hadden om aan te voelen dat het project niet helemaal koosjer was. Dat kun je namelijk zien aan een website. Onderzoek wees uit dat de initiatiefnemer een charlatan was. De traditionele journalistiek kreeg een lesje in verificatie.
Daarmee leek de cirkel rond. De traditionele journalistiek bleek dezelfde nalatigheid te vertonen als de internetjournalistiek. Niks nieuws onder de zon dus. Niet helemaal. De gemiddelde internetjournalist hanteert wel degelijk andere (lees: lagere) normen. Omdat internet dat met zich meebrengt. Michael Kinsley, de hoofdredacteur van het prestigieuze online magazine Slate, verklaarde in zijn verdediging van Drudge het verschijnsel als volgt: 'Er moet een midden zijn tussen de hoogste standaarden en helemaal geen standaarden. En internet, dat zich ergens tussen een gesprek en formele publicatie bevindt, is een uitstekende plek voor dat midden. Het midden moet uiteraard wel als zodanig erkend worden. Mensen moeten begrijpen dat de informatie dia zij via internet verkrijgen van middelmatige kwaliteit is - beter dan wat hun buurvrouw bij de wasserette heeft gehoord maar niet zo goed als The New York Times.'
Communicatie op internet valt eerder onder de orale dan de geschreven traditie. Dat heeft zijn invloed op de journalistiek die op internet wordt bedreven. Maar ook daarbuiten. Wen er maar alvast aan.
Erwin van der Zande
[gepubliceerd in De Journalist nr. 22, 30 oktober 98]